Met een hoofd vol snot daal ik de trappen van de Kunstberg af. Als een barende moeder richt ik alle aandacht op mijn ademhaling: in door de neus, uit door de mond. Zo probeer ik te verhinderen dat er een koude luchtstroom ongefilterd m’n strot in vliegt.
Op de onderste trede sluipt er een klank m’n trommelvliezen binnen, eentje die niet in het plaatje van een bijnawinteravond thuishoort. Ik hoor het gefluit van een bronstige jonkheer over het parkje heen galmen. Die gevleugelde moest al lang in bed liggen en dromen van lenteavonden met toestemming van de dienst straatmuzikanten om springerige wijfjes te trakteren op passionele aria’s. Ik speur de horizon af op zoek naar een lijf met vleugels.
Brengen de priemende spots die vanuit de hemel het landschap in lichterlaaie zetten de arme flierefluiter misschien uit zijn bioritme? Of is het een actie van Greenpeace om de aandacht te trekken op het veranderende klimaat, net op de openingsdag van de conferentie in Kopenhagen? Zelfs al gaat het om een beest met veren en stereostembanden, ik voel me er onwennig bij: die vogel fluit hier immers niet op z’n plaats.
dinsdag 8 december 2009
donderdag 19 november 2009
vrijdag 23 oktober 2009
Latex en hoogspanning op het Koningsplein
Hoog bezoek op het Brusselse Koningsplein. Met twee zijn ze gekomen. Glimmend in het rood gluren ze zonder gêne naar de wriemelende massa op de plaza. Bolle kaken en een feestneus, de pret kan niet op.
Dagen knipperen voorbij. De gasten zijn er nog – alsof ze hun tent op het plein hebben geplant –, maar de passanten kijken steeds minder op.
Hun ooit zo strakke latexhuid verschrompelt zienderogen, tot er niet veel meer rest dan een paar verwelkte teelballen die uitgeput te drogen hangen aan de waslijn van het genot.
Twee verdwaalde bosjes ballonnen, vastgeketend aan de hoogspanningslijn: de essentie van het leven in tien bedrijven, van jeugdig gepronk tot krampachtig verval.
maandag 19 oktober 2009
Volkse wijsheid op het referendum in Antwerpen
"Een spleet is een spleet" zegt een slechtziende oud-strijder wanneer hij te horen krijgt dat hij zijn ingevulde brief in een andere stembus moet steken.
dinsdag 13 oktober 2009
Hoe Dries Van Noten mij uit evenwicht bracht
Wanneer mijn dochtertje Klaas Vaak ziet naderen begint ze hevig in haar ogen te wrijven, alsof ze die verschijning voor eeuwig van haar netvlies wil vegen. Toen ze enkele maanden oud was kon ik haar nog misleiden door haar in de armen te draperen en de golven van de zee na te bootsen. Die verf pakt ondertussen niet meer. Niet dat ze nu zeeziek wordt, ’t is eerder dat het schuim op haar lippen komt te staan. Een slaapliedje misschien? Ooit al Bach losgelaten op een bende skinheads die oog in oog staat met een groep anarchisten? Nee, mijn dochter moet de wereld ontdekken en maakt daarvoor elke hindernis vakkundig onschadelijk.
De operatie slaap is behoorlijk riskant. Als ik faal krijst mijn ukkie als een volleerde dame de vogels van hun tak. Om te slagen heb ik de voorbije maanden een strategie ontwikkeld die ik B+ noem, waarbij de B staat voor balance en de + voor net iets meer.
Vergelijk het met een surfer die een gigantische golf nadert. Als die frontaal tegen de watermuur vlamt, breekt ie z’n botten omdat deze niet zijn opgewassen tegen de natuurkracht. Streven naar een evenwicht zou dan weer betekenen dat de surfer en de golf elkaar omhelzen en de waterrat uiteindelijk zonder kick op het strand belandt. Wil hij echter in vrijheid over de welvingen der diepzee laveren dan moet hij op zoek gaan naar de B+: daar waar je net niet (meer) in evenwicht bent.
Evenwicht heeft meestal een positieve bijklank. Denk maar aan een evenwichtige voeding of een evenwichtig huwelijk. Het smaakt naar harmonie en rust. Zowel professioneel als privé huren we detectives in om het bij de kraag te vatten, in een kooitje te stoppen en op ons bureau te etaleren.
Toch rommelt er iets. Ik herinner me beelden van een Australische boerderij die er volstrekt vredig uitzag totdat de boer de deur van zijn graanschuur opende en er een tsunami van muizen uitstroomde. Ik wil maar zeggen: schijn bedriegt. Evenwicht is geen idyllisch berglandschap met een kabbelend beekje en een winderige koe, maar een hogedrukpan die elk moment kan ontploffen.
Wat heeft dit nu met mijn slapeloze dochter te maken? Ik zou, wanneer ik haar in slaap wieg, kunnen zoeken naar evenwicht. Dat betekent dat ik met hetzelfde aantal manschappen als zij het strijdveld betreedt. Resultaat: een verbeten uitputtingsstrijd waarbij we op het einde totaal uitgeput in elkaar zakken. Brute kracht dan? Liever niet, want mijn lieveling archiveert alle handelingen nauwgezet in een achterkamer van haar geheugen. Eenmaal groot zou ze wraak kunnen nemen, op mij.
Het is Dries Van Noten die me naar de B+ heeft geleid. Zo stond ik naar zijn zomercollectie te kijken toen ik plots tot de vaststelling kwam dat ik mijn schat op dezelfde manier doe inslapen als Dries Van Noten zijn modellen kleedt: door net boven het evenwicht te mikken.
Laat me even verduidelijken wat ik bedoel. Een gemiddelde sterveling zou nooit op het idee komen om zich te kleden als het model in de etalage. Die combinatie druist nu eenmaal in tegen de gangbare esthetische norm waarbij kleuren in evenwicht moeten zijn. Die van Dries Van Noten vloeken en revolteren, maar doen dat met stijl. Je kan hun dialoog volgen, ze prikkelen. Het ene moment schreeuwen ze, het andere hoor je ze schateren of fluisteren. Net het feit dat die kleuren een stap van het evenwicht zijn verwijderd geeft ze leven.
Hoe je bij de B+ komt? Er bestaat geen gps die je er naartoe voert, evenmin een stappenplan zoals bij een Ikeakast. Je bereikt het enkel door je doel met alle zintuigen in je op te nemen, te doorgronden als een strateeg en er een portie verbeelding overheen te strooien. Vertaald naar mijn slapeloze dochter gaat het om een haasje-over-spel waarbij ik haar met sprongetjes over het evenwicht geruisloos naar de grote dromer leid.
Ik ben me ervan bewust dat mijn strategie botst met de succes-in-1-minuut- en feel-good-theoriën die momenteel als zoete wraps verkopen. Met de B+ scheur je immers niet recht door zee of hang je niet al zennend twintig meter boven het wolkendek. Nee, onevenwichtige sprongetjes, daar gaat het om. Probeer maar.
De operatie slaap is behoorlijk riskant. Als ik faal krijst mijn ukkie als een volleerde dame de vogels van hun tak. Om te slagen heb ik de voorbije maanden een strategie ontwikkeld die ik B+ noem, waarbij de B staat voor balance en de + voor net iets meer.
Vergelijk het met een surfer die een gigantische golf nadert. Als die frontaal tegen de watermuur vlamt, breekt ie z’n botten omdat deze niet zijn opgewassen tegen de natuurkracht. Streven naar een evenwicht zou dan weer betekenen dat de surfer en de golf elkaar omhelzen en de waterrat uiteindelijk zonder kick op het strand belandt. Wil hij echter in vrijheid over de welvingen der diepzee laveren dan moet hij op zoek gaan naar de B+: daar waar je net niet (meer) in evenwicht bent.
Evenwicht heeft meestal een positieve bijklank. Denk maar aan een evenwichtige voeding of een evenwichtig huwelijk. Het smaakt naar harmonie en rust. Zowel professioneel als privé huren we detectives in om het bij de kraag te vatten, in een kooitje te stoppen en op ons bureau te etaleren.
Toch rommelt er iets. Ik herinner me beelden van een Australische boerderij die er volstrekt vredig uitzag totdat de boer de deur van zijn graanschuur opende en er een tsunami van muizen uitstroomde. Ik wil maar zeggen: schijn bedriegt. Evenwicht is geen idyllisch berglandschap met een kabbelend beekje en een winderige koe, maar een hogedrukpan die elk moment kan ontploffen.
Wat heeft dit nu met mijn slapeloze dochter te maken? Ik zou, wanneer ik haar in slaap wieg, kunnen zoeken naar evenwicht. Dat betekent dat ik met hetzelfde aantal manschappen als zij het strijdveld betreedt. Resultaat: een verbeten uitputtingsstrijd waarbij we op het einde totaal uitgeput in elkaar zakken. Brute kracht dan? Liever niet, want mijn lieveling archiveert alle handelingen nauwgezet in een achterkamer van haar geheugen. Eenmaal groot zou ze wraak kunnen nemen, op mij.
Het is Dries Van Noten die me naar de B+ heeft geleid. Zo stond ik naar zijn zomercollectie te kijken toen ik plots tot de vaststelling kwam dat ik mijn schat op dezelfde manier doe inslapen als Dries Van Noten zijn modellen kleedt: door net boven het evenwicht te mikken.
Laat me even verduidelijken wat ik bedoel. Een gemiddelde sterveling zou nooit op het idee komen om zich te kleden als het model in de etalage. Die combinatie druist nu eenmaal in tegen de gangbare esthetische norm waarbij kleuren in evenwicht moeten zijn. Die van Dries Van Noten vloeken en revolteren, maar doen dat met stijl. Je kan hun dialoog volgen, ze prikkelen. Het ene moment schreeuwen ze, het andere hoor je ze schateren of fluisteren. Net het feit dat die kleuren een stap van het evenwicht zijn verwijderd geeft ze leven.
Hoe je bij de B+ komt? Er bestaat geen gps die je er naartoe voert, evenmin een stappenplan zoals bij een Ikeakast. Je bereikt het enkel door je doel met alle zintuigen in je op te nemen, te doorgronden als een strateeg en er een portie verbeelding overheen te strooien. Vertaald naar mijn slapeloze dochter gaat het om een haasje-over-spel waarbij ik haar met sprongetjes over het evenwicht geruisloos naar de grote dromer leid.
Ik ben me ervan bewust dat mijn strategie botst met de succes-in-1-minuut- en feel-good-theoriën die momenteel als zoete wraps verkopen. Met de B+ scheur je immers niet recht door zee of hang je niet al zennend twintig meter boven het wolkendek. Nee, onevenwichtige sprongetjes, daar gaat het om. Probeer maar.
donderdag 24 september 2009
De vinger diep in het koninklijk gat moeten steken is onrechtvaardig
Op het Brusselse Koningsplein is de vierwieler vorst en de tweevoeter nar. Een lichtpaal bepaalt als een anoniem goddelijk gezag wanneer het plebs de rode loper mag kruisen. Naar de adellijke rijtuigen lonkt die uitdagend, de poters mogen zich blindstaren op een immobiele verschijning.
Na lange protesten en onder druk van de internationale gemeenschap heeft de hogere heiligheid ingestemd met een beperkte vorm van participatie. De slakken mogen met hun vinger op de paal drukken. Als die goedgezind is houdt die op met knipperen en verleidt ie de rokers om even uit te blazen, waarna de stoet manke ganzen de laan kan overwaggelen.
Daar de betere stand wel van een goede grap houdt heeft die er niets beter op gevonden dan het knopje van de lichtpaal te ontmantelen waardoor de vinger verdwijnt in een hol karkas. Grinnikend schuiven de sleeën voorbij.
Zolang de lagere mens op een knopje mag drukken en daarvan een effect ziet – het bewijs van zijn bestaan – schikt hij zich zonder al te veel gespartel naar zijn lot. Maar als er iets is waar hij een hekel aan heeft is het wel het getreiter. De vorst mag dan nog rechtstreeks zijn aangeduid door een straal uit de hemel, zelfs de vlo heeft het recht zich voor te bewegen.
In plaats van te wachten op de genade trekt de opstandige kudde zonder zich ook maar iets van het geknipper of gekleur aan te trekken de rijbaan over. Wanneer een mobiel de meute van de weg wil vegen krijgt die als antwoord ‘steek uw vinger in uw eigen gat’ toegeschreeuwd.
Na lange protesten en onder druk van de internationale gemeenschap heeft de hogere heiligheid ingestemd met een beperkte vorm van participatie. De slakken mogen met hun vinger op de paal drukken. Als die goedgezind is houdt die op met knipperen en verleidt ie de rokers om even uit te blazen, waarna de stoet manke ganzen de laan kan overwaggelen.
Daar de betere stand wel van een goede grap houdt heeft die er niets beter op gevonden dan het knopje van de lichtpaal te ontmantelen waardoor de vinger verdwijnt in een hol karkas. Grinnikend schuiven de sleeën voorbij.
Zolang de lagere mens op een knopje mag drukken en daarvan een effect ziet – het bewijs van zijn bestaan – schikt hij zich zonder al te veel gespartel naar zijn lot. Maar als er iets is waar hij een hekel aan heeft is het wel het getreiter. De vorst mag dan nog rechtstreeks zijn aangeduid door een straal uit de hemel, zelfs de vlo heeft het recht zich voor te bewegen.
In plaats van te wachten op de genade trekt de opstandige kudde zonder zich ook maar iets van het geknipper of gekleur aan te trekken de rijbaan over. Wanneer een mobiel de meute van de weg wil vegen krijgt die als antwoord ‘steek uw vinger in uw eigen gat’ toegeschreeuwd.
Schoonheid onderweg
Haar zwarte haren hangen voor haar ogen. Achter het struikgewas verbergt zich een gelaat uit het verre oosten. Ze kijkt niet op. Om haar in het vizier te krijgen moet ik mijn hoofd lichtjes draaien.
Een jongeman neemt plaats tegenover mij. Beetje mollig, wild ringbaardje, haren tot in de nek, nonchalante jeans en een kringloopvest. Hij leest geen boek, heeft geen doppen in de oren en kijkt vredig naar de schone verschijning schuin tegenover hem.
Hij neemt de vrouw volledig in zich op, maar doet dat sereen, alsof hij naar een pianoconcert luistert of een schilderij van Monet bewondert. Ik kijk naar haar via hem.
Wanneer zij opstapt en de wagon verlaat schuift hij zijn tanden ritmisch over mekaar, licht gefrustreerd alsof de klank tijdens het concert net is uitgevallen. Hij kijkt haar nog na, maar draait dan zijn hoofd weer naar de lege stoel. Zo blijft hij nog een tijdje staren totdat zij helemaal van zijn netvlies is verdwenen.
Een jongeman neemt plaats tegenover mij. Beetje mollig, wild ringbaardje, haren tot in de nek, nonchalante jeans en een kringloopvest. Hij leest geen boek, heeft geen doppen in de oren en kijkt vredig naar de schone verschijning schuin tegenover hem.
Hij neemt de vrouw volledig in zich op, maar doet dat sereen, alsof hij naar een pianoconcert luistert of een schilderij van Monet bewondert. Ik kijk naar haar via hem.
Wanneer zij opstapt en de wagon verlaat schuift hij zijn tanden ritmisch over mekaar, licht gefrustreerd alsof de klank tijdens het concert net is uitgevallen. Hij kijkt haar nog na, maar draait dan zijn hoofd weer naar de lege stoel. Zo blijft hij nog een tijdje staren totdat zij helemaal van zijn netvlies is verdwenen.
Westernheld
Als een gepantserde held stap ik naar de badkamer om een nieuwe luier voor m’n dochter te halen. Ik loop op wolken, mijn krachten overstijgen die van een sterveling. In de spiegel zie ik mezelf als jongetje van vijf dat net naar the A-team heeft gekeken en nu de wapens opneemt om het kwade te bestrijden. En ik dacht dat zoiets met de jaren zou wegsmelten. Op m’n dertig kom ik uit de western 3:10 to Yuma met een cowboyhoed op m’n kop.
dinsdag 5 mei 2009
Helden voor dummies
Van Fuentes over Claus tot Brouwers
De tempel zit overladen vol. Het gewelf lijkt op de onderkant van een ruimteschip, ontsnapt uit Space Odyssey. Het gedimde licht zuigt mijn blik naar het altaar, waar de priester predikt. Zijn Latijn stijgt boven de massa uit. De gelovigen herkennen flarden, net voldoende om de geest te ontvangen.
Zijn naam is Carlos Fuente. Ik noem hem gemakshalve de Mexicaanse Hugo Claus: jaarlijks duikt hij op in de lijstjes voor de Nobelprijs, maar steeds grijpt hij ernaast. De intellectuele mensheid draagt hem op handen. Hij ligt op ieders lippen, maar wordt door niemand gelezen.
Naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag is hij uitgenodigd op het literaire festival Passa Porta. De maestro spreekt zijn fans in het Frans toe, als een virtuoos die op late leeftijd zijn roeping heeft ontdekt: grammaticaal correct, maar met een tongval die zijn roots niet kan bedekken. Het klinkt als Spaans, maar dan in het Frans. Mijn hersenkwab is danig in de war. Wat overblijft is ruis. In plaats van te vertellen over de tachtig grandioze jaren die achter hem liggen, geeft hij een bloemlezing over de literatuur op het Amerikaanse continent, van vóór de conquista tot nu, waarbij hij een resem auteurs de revue laat passeren. Het publiek is tevreden, want daar staat hun held.
We hebben iemand nodig om naar op te kijken. Als kind is dat papa of mama. De tijd brengt inzicht en stoot verwekkers al snel van hun sokkel. Daarna verschijnen artiesten aan de hemel. Je imiteert zelfs de manier waarop ze met hun ogen knipperen om nog maar in de buurt van hun schaduw te komen. Eenmaal de eerste stralen van volwassenheid je hebben bereikt vallen ook die sterren. Je neuriet hun Bijbelteksten nog steeds mee, maar je zou één van hen niet meer kiezen om je laatste dagen op een onbewoond eiland mee door te brengen. Op zoek dus naar nieuwe helden.
Een held moet iets te zeggen hebben. Het kan een guerrillero zijn die de wapens heeft neergelegd, een voormalig politicus die tot inzicht is gekomen of een kunstenaar die de wereld inpakt, als hij maar boeken schrijft. Niet over koken, wel over alomvattende dingen die ver genoeg van de dagelijkse realiteit staan, maar toch herkenbaar zijn. Een held laat je kamers zien waar je nooit eerder bent geweest.
Helden maken deel uit van jezelf. Je draagt ze met je mee, als een sjaal, of een hoed. Hun namen staan vermeld op je visitekaartje of Facebookprofiel: geïnspireerd door ... . Zeg me wie je helden zijn en ik vertel je wie je bent. In De Morgen gaan toppolitici in gesprek met hun inspiratoren. Op Canvas vertellen bekende koppen in Lux XL uit welke bronnen ze hun melk halen. Met Gandhi, Mandela of moeder Teresa scoor je niet meer. Je moet minstens een paar namen kunnen noemen waarvan de grote meerderheid nog nooit heeft gehoord. Een naam opwerpen is als een wachtwoord waarmee je toegang krijgt tot een geheim broederschap.
Als kind dweepte ik met Michael Jackson. Wanneer mijn mentale capaciteit begon toe te nemen liet ik hem vallen voor Peter Garett van Midnight Oil. Een boomlange kale kerel die faam verwierf door spastisch te dansen en die de wereld een geweten schopte door te zingen over het sociale onrecht dat Australië de aboriginals aandeed. Op de middelbare school gaf ik er een spreekbeurt over, op een moment dat niemand van mijn klas ooit van een didjeridoo had gehoord en anderen over hun duiven spraken. Uit Michael Jackson ben ik volledig verveld. Van Midnight Oil durf ik nog af en toe een cd opzetten. Onlangs vernam ik dat Garett de muziek achter zich gelaten heeft en het tot milieuminister heeft geschopt, een carrièrezet het heldendom waardig.
Wanneer ik op de universiteitsbanken belandde droomde ik ervan om een goeroe te ontmoeten: iemand die het mysterie in drie woorden zou vatten. Ik was op zoek naar een metafysische ervaring van volledige overdondering, een intellectuele knock-out, een goddelijke licht dat de wetten van het heelal zou onthullen. Zoals Plato leerling was van Socrates, Van Dyck van Rubens en Jung van Freud, zo hoopte ik ooit mijn leermeester tegen het lijf te lopen. Hoogmoed komt niet voor in het woordenboek van een achttienjarige. Helaas, ik heb weinig helden ontmoet. De meeste proffen stegen niet boven hun spreekgestoelte uit.
Om mijn desillusie niet verder op de spits te drijven maakte ik mezelf dan maar wijs dat niemand dé waarheid verkondigt omdat die nu eenmaal niet bestaat. Elke kennis is immers afhankelijk van de manier waarop je naar de dingen kijkt. In ‘Geheime kamers’ schrijft Jeroen Brouwers: “Trouwens: wat is de waarheid, ‘de’ waarheid, en doet die er iets toe?”.
Brouwers is iemand die nog wel in m’n lijstje van helden thuishoort. Ongelooflijk hoe hij in één adem jongleert met duizend woorden en erin slaagt gedrochten aan elkaar te rijgen tot parels. Vorig jaar gaf hij een lezing in Brussel, naar aanleiding van een nieuw boek. Ik was wel nieuwsgierig naar de mens achter Brouwers dus ik daar naartoe. Een zaaltje bomvol kwijlers. Het heeft iets van voyeurisme: je zou die arme man zelfs op toilet vergezellen om het geheim achter zijn genialiteit te doorgronden.
Het is geen pretje om als held steeds weer te verschijnen voor een publiek vol psychopaten die beter dan jezelf weten wat er op regel X van pagina zoveel van dat ene boek staat geschreven. Voor de zoveelste keer mocht Brouwers antwoorden op de vraag of zijn boeken nu autobiografisch zijn of niet. De interviewer die zijn heldenstatus voelde stijgen door naast de paus himself te zitten, glimlachte geniepig, alsof hij de eerste was die ooit deze vraag had gesteld. Het antwoord speelde allang geen rol meer, de interviewer belandde in de annalen, op schoot bij Brouwers.
Ik beken schuld. Ook ik heb deelgenomen aan de poppenkast. Op het einde van de voorstelling van Fuentes hebben mijn vrouw en ik de schrijver aangeklampt met de vraag om even op de foto te gaan met onze kleine spruit die zeker zijn jongste toeschouwer was. Zo’n onlinefoto zou haar status gegarandeerd doen pieken.
Laten we voortaan het volgende afspreken: dat iedereen gewoon zijn ding doet. Laat schrijvers schrijven, schilders schilderen, zangers zingen, in plaats van clowns te maken die we aankleden als iconen. Of is dat de tol voor het heldendom?
De tempel zit overladen vol. Het gewelf lijkt op de onderkant van een ruimteschip, ontsnapt uit Space Odyssey. Het gedimde licht zuigt mijn blik naar het altaar, waar de priester predikt. Zijn Latijn stijgt boven de massa uit. De gelovigen herkennen flarden, net voldoende om de geest te ontvangen.
Zijn naam is Carlos Fuente. Ik noem hem gemakshalve de Mexicaanse Hugo Claus: jaarlijks duikt hij op in de lijstjes voor de Nobelprijs, maar steeds grijpt hij ernaast. De intellectuele mensheid draagt hem op handen. Hij ligt op ieders lippen, maar wordt door niemand gelezen.
Naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag is hij uitgenodigd op het literaire festival Passa Porta. De maestro spreekt zijn fans in het Frans toe, als een virtuoos die op late leeftijd zijn roeping heeft ontdekt: grammaticaal correct, maar met een tongval die zijn roots niet kan bedekken. Het klinkt als Spaans, maar dan in het Frans. Mijn hersenkwab is danig in de war. Wat overblijft is ruis. In plaats van te vertellen over de tachtig grandioze jaren die achter hem liggen, geeft hij een bloemlezing over de literatuur op het Amerikaanse continent, van vóór de conquista tot nu, waarbij hij een resem auteurs de revue laat passeren. Het publiek is tevreden, want daar staat hun held.
We hebben iemand nodig om naar op te kijken. Als kind is dat papa of mama. De tijd brengt inzicht en stoot verwekkers al snel van hun sokkel. Daarna verschijnen artiesten aan de hemel. Je imiteert zelfs de manier waarop ze met hun ogen knipperen om nog maar in de buurt van hun schaduw te komen. Eenmaal de eerste stralen van volwassenheid je hebben bereikt vallen ook die sterren. Je neuriet hun Bijbelteksten nog steeds mee, maar je zou één van hen niet meer kiezen om je laatste dagen op een onbewoond eiland mee door te brengen. Op zoek dus naar nieuwe helden.
Een held moet iets te zeggen hebben. Het kan een guerrillero zijn die de wapens heeft neergelegd, een voormalig politicus die tot inzicht is gekomen of een kunstenaar die de wereld inpakt, als hij maar boeken schrijft. Niet over koken, wel over alomvattende dingen die ver genoeg van de dagelijkse realiteit staan, maar toch herkenbaar zijn. Een held laat je kamers zien waar je nooit eerder bent geweest.
Helden maken deel uit van jezelf. Je draagt ze met je mee, als een sjaal, of een hoed. Hun namen staan vermeld op je visitekaartje of Facebookprofiel: geïnspireerd door ... . Zeg me wie je helden zijn en ik vertel je wie je bent. In De Morgen gaan toppolitici in gesprek met hun inspiratoren. Op Canvas vertellen bekende koppen in Lux XL uit welke bronnen ze hun melk halen. Met Gandhi, Mandela of moeder Teresa scoor je niet meer. Je moet minstens een paar namen kunnen noemen waarvan de grote meerderheid nog nooit heeft gehoord. Een naam opwerpen is als een wachtwoord waarmee je toegang krijgt tot een geheim broederschap.
Als kind dweepte ik met Michael Jackson. Wanneer mijn mentale capaciteit begon toe te nemen liet ik hem vallen voor Peter Garett van Midnight Oil. Een boomlange kale kerel die faam verwierf door spastisch te dansen en die de wereld een geweten schopte door te zingen over het sociale onrecht dat Australië de aboriginals aandeed. Op de middelbare school gaf ik er een spreekbeurt over, op een moment dat niemand van mijn klas ooit van een didjeridoo had gehoord en anderen over hun duiven spraken. Uit Michael Jackson ben ik volledig verveld. Van Midnight Oil durf ik nog af en toe een cd opzetten. Onlangs vernam ik dat Garett de muziek achter zich gelaten heeft en het tot milieuminister heeft geschopt, een carrièrezet het heldendom waardig.
Wanneer ik op de universiteitsbanken belandde droomde ik ervan om een goeroe te ontmoeten: iemand die het mysterie in drie woorden zou vatten. Ik was op zoek naar een metafysische ervaring van volledige overdondering, een intellectuele knock-out, een goddelijke licht dat de wetten van het heelal zou onthullen. Zoals Plato leerling was van Socrates, Van Dyck van Rubens en Jung van Freud, zo hoopte ik ooit mijn leermeester tegen het lijf te lopen. Hoogmoed komt niet voor in het woordenboek van een achttienjarige. Helaas, ik heb weinig helden ontmoet. De meeste proffen stegen niet boven hun spreekgestoelte uit.
Om mijn desillusie niet verder op de spits te drijven maakte ik mezelf dan maar wijs dat niemand dé waarheid verkondigt omdat die nu eenmaal niet bestaat. Elke kennis is immers afhankelijk van de manier waarop je naar de dingen kijkt. In ‘Geheime kamers’ schrijft Jeroen Brouwers: “Trouwens: wat is de waarheid, ‘de’ waarheid, en doet die er iets toe?”.
Brouwers is iemand die nog wel in m’n lijstje van helden thuishoort. Ongelooflijk hoe hij in één adem jongleert met duizend woorden en erin slaagt gedrochten aan elkaar te rijgen tot parels. Vorig jaar gaf hij een lezing in Brussel, naar aanleiding van een nieuw boek. Ik was wel nieuwsgierig naar de mens achter Brouwers dus ik daar naartoe. Een zaaltje bomvol kwijlers. Het heeft iets van voyeurisme: je zou die arme man zelfs op toilet vergezellen om het geheim achter zijn genialiteit te doorgronden.
Het is geen pretje om als held steeds weer te verschijnen voor een publiek vol psychopaten die beter dan jezelf weten wat er op regel X van pagina zoveel van dat ene boek staat geschreven. Voor de zoveelste keer mocht Brouwers antwoorden op de vraag of zijn boeken nu autobiografisch zijn of niet. De interviewer die zijn heldenstatus voelde stijgen door naast de paus himself te zitten, glimlachte geniepig, alsof hij de eerste was die ooit deze vraag had gesteld. Het antwoord speelde allang geen rol meer, de interviewer belandde in de annalen, op schoot bij Brouwers.
Ik beken schuld. Ook ik heb deelgenomen aan de poppenkast. Op het einde van de voorstelling van Fuentes hebben mijn vrouw en ik de schrijver aangeklampt met de vraag om even op de foto te gaan met onze kleine spruit die zeker zijn jongste toeschouwer was. Zo’n onlinefoto zou haar status gegarandeerd doen pieken.
Laten we voortaan het volgende afspreken: dat iedereen gewoon zijn ding doet. Laat schrijvers schrijven, schilders schilderen, zangers zingen, in plaats van clowns te maken die we aankleden als iconen. Of is dat de tol voor het heldendom?
woensdag 1 april 2009
Kiezen tussen seks en een Roemeense accordeon
Een zoektocht naar de relatie tussen cultuur en ontwikkeling
Vijf dagen op zeven vervel ik ‘s ochtends en ‘s avonds tot schub op de huid van een enorme slang die neurotisch tussen Antwerpen en Brussel schuift. Deur uit, fiets op, ik ben het konijn uit Alice in Wonderland dat rent met de klok in de hand. Vandaag is anders. Geen slang om 7u51, maar een half uur later. Geen zeven uur zesendertig minuten ritmisch vingeren en turen op een lichtbak. Nee, ik neem deel aan een colloquium.
Daar maak je indruk mee, een colloquium. Zo’n woord kan alleen maar op iets gewichtigs slaan. Een moment om uit je loopgraaf te klauteren en te aanschouwen waar je bent, welk seizoen het is, wat je doet, en vooral, wat anderen doen. In Geert Maks In Europa las ik laatst dat frontsoldaten tijdens Wereldoorlog I zich op kerstavond verbroederden met de vijand. Samen zuipen, zingen, zwanzen met de witte vlag in de lucht. Daar hangen natuurlijk ook risico’s aan vast: je kan tot de vaststelling komen dat je niet goed bezig bent. In het ergste geval drukt een kogel tussen beide oren je met je neus op de feiten.
Het colloquium waar ik naartoe ga heet ‘Cultuur in/en ontwikkeling’. Als er een schuine streep staat weet je al meteen dat thema complex is en dat er op het einde van de dag niet veel meer over te zeggen valt dan dat het complex is.
Wanneer ik in Brussel-Noord de trappen van het station afrol krijg ik al meteen een cultureel voorspel. Ik hoor klanken die me doen denken aan het hypnotiserende harmonicaspel van reggaelegende Augustus Pablo. Enkele passen verder zie ik een accordeonist met Oost-Europees gelaat. Ik durf wedden dat het een Roemeen is, wat meer zegt over de indoctrinaire impact die de media op mijn wereldbeeld heeft dan over de man zelf. Ik herken de melodie. Een klassieker doet het altijd goed bij het publiek.
Ik stap verder, al is er iets diep in mij dat wil blijven luisteren. Het colloquium begint pas over twintig minuten, dus heb ik in principe wel even tijd. Toch snel ik voort. Stilstaan is achteruitgaan. Enkel zwervers en alcoholiekers staan stil, én straatmuzikanten, maar dan om andere redenen.
Mijn aandacht verplaatst zich naar een paar eendjes die tegen de stroom van een plas water in peddelen. Het lijkt wel een wildwaterbaan waar zij als volleerde rafters de show stelen. Er is wind, maar die bries lijkt me niet van die aard om een tsunami voor surfende eenden te veroorzaken. Ik zoek een hoger antwoord, maar een déjà-écouté brengt me terug naar mijn aardse bestaan. Hoor ik daar niet dezelfde melodie die ik zonet achter mij heb gelaten? Ik weet wel dat het repertoire van Brusselse straatmuzikanten niet bijzonder breed is, maar dit gaat toch te ver. Op een paar honderd meter afstand van elkaar staan twee Roemenen hun accordeon te omarmen, waarschijnlijk van hetzelfde bouwjaar en merk, en alsof dat nog niet genoeg is, ook nog hetzelfde nummer te spelen. Ze lijken wel draaiorgeltjes in de vorm van kleine ongeschoren vijftigers die ’s morgens in Brussel worden uitgestrooid. Cultuur als bedelhand.
Het colloquium gaat over de plaats van cultuur binnen ontwikkelingssamenwerking. Enkele gerenommeerde sprekers breken er zich het hoofd over. Bertolt Brecht vatte het in zijn tijd samen met de woorden ‘Erst das Fressen, dann die Moral’. Met hongerige maag de zevende symfonie van Beethoven aanhoren is geen pretje. Maslow goot de primaire behoeften in een piramide waarin eten, drinken, slapen en seks – nou ja, voortplanting – de basis vormen. Maar we zijn toch ook geen koeien, merkt Gie Goris op, die de cineaste Marie-Clémence Paes uit Madagascar citeert. Een mens zonder cultuur is geen mens. Het is dus geen verhaal van of/of, maar van en/en.
Seydou Wane uit Senegal getuigt hoe cultuur onverwacht in zijn ontwikkelingsorganisatie is binnengesijpeld. De NGO is vooral gespecialiseerd in gezondheids- en economische projecten. Enkele jaren geleden geloofde Seydou zijn oren niet wanneer de bewoners van een dorp geen economische ondersteuning vroegen, maar culturele. Wáblief? Zang en dans was voor hen essentieel om zichzelf kenbaar te maken aan de buitenwereld. Daar sta je dan met al je theorieën. Hij dacht dat het om een grap ging, maar nee, het was bittere ernst. Cultuur vormde voor hen een prioriteit.
Volgens de Congolees Petna Ndaliko is mentale stabiliteit evenzeer een basisbehoefte. Om anderen te kunnen vertrouwen moet je eerst in jezelf geloven. En vertrouwen is dan weer een fundamentele bouwsteen voor een maatschappij. Kunst speelt daarbij een belangrijke rol. Hij geeft het voorbeeld van een vluchtelingenkamp waar voormalige kindsoldaten hun trauma’s verwerken door creatief te zijn. Ik vraag me af of hooligans hun energie ook zouden kunnen omzetten in kunst. De wereld zou ermee gediend zijn. Ik denk aan de Braziliaanse film Cidade de Deus waar straatboefjes uit de favela’s het tot steracteurs schoppen. We hunkeren toch allemaal naar erkenning? Cultuur als bindmiddel.
Jasper Walgrave citeert een westerse geldschieter die wel een artistiek project wilde financieren, maar die de dans die hij net had gezien toch niet Afrikaans genoeg vond. Cultuur als glijmiddel.
Of we cultuur nu met een kleine of een grote letter schrijven, of het een instrument voor of een doel van ontwikkeling moet zijn, daar zijn we nog niet helemaal uit. Wat wel een waarheid als een koe is, is dat ontwikkeling over emoties gaat. Maar waarom lezen we in ontwikkelingsplannen nooit iets over al die irrationele zaken die mensen bewegen en motiveren? De copycataccordeonisten, de eendjes met heldenstatus, de stiltes in het betoog van Petna Ndaliko die meer woorden oproepen dan vele toespraken samen, ze vullen m’n maag niet, maar maken me wel mens.
Vijf dagen op zeven vervel ik ‘s ochtends en ‘s avonds tot schub op de huid van een enorme slang die neurotisch tussen Antwerpen en Brussel schuift. Deur uit, fiets op, ik ben het konijn uit Alice in Wonderland dat rent met de klok in de hand. Vandaag is anders. Geen slang om 7u51, maar een half uur later. Geen zeven uur zesendertig minuten ritmisch vingeren en turen op een lichtbak. Nee, ik neem deel aan een colloquium.
Daar maak je indruk mee, een colloquium. Zo’n woord kan alleen maar op iets gewichtigs slaan. Een moment om uit je loopgraaf te klauteren en te aanschouwen waar je bent, welk seizoen het is, wat je doet, en vooral, wat anderen doen. In Geert Maks In Europa las ik laatst dat frontsoldaten tijdens Wereldoorlog I zich op kerstavond verbroederden met de vijand. Samen zuipen, zingen, zwanzen met de witte vlag in de lucht. Daar hangen natuurlijk ook risico’s aan vast: je kan tot de vaststelling komen dat je niet goed bezig bent. In het ergste geval drukt een kogel tussen beide oren je met je neus op de feiten.
Het colloquium waar ik naartoe ga heet ‘Cultuur in/en ontwikkeling’. Als er een schuine streep staat weet je al meteen dat thema complex is en dat er op het einde van de dag niet veel meer over te zeggen valt dan dat het complex is.
Wanneer ik in Brussel-Noord de trappen van het station afrol krijg ik al meteen een cultureel voorspel. Ik hoor klanken die me doen denken aan het hypnotiserende harmonicaspel van reggaelegende Augustus Pablo. Enkele passen verder zie ik een accordeonist met Oost-Europees gelaat. Ik durf wedden dat het een Roemeen is, wat meer zegt over de indoctrinaire impact die de media op mijn wereldbeeld heeft dan over de man zelf. Ik herken de melodie. Een klassieker doet het altijd goed bij het publiek.
Ik stap verder, al is er iets diep in mij dat wil blijven luisteren. Het colloquium begint pas over twintig minuten, dus heb ik in principe wel even tijd. Toch snel ik voort. Stilstaan is achteruitgaan. Enkel zwervers en alcoholiekers staan stil, én straatmuzikanten, maar dan om andere redenen.
Mijn aandacht verplaatst zich naar een paar eendjes die tegen de stroom van een plas water in peddelen. Het lijkt wel een wildwaterbaan waar zij als volleerde rafters de show stelen. Er is wind, maar die bries lijkt me niet van die aard om een tsunami voor surfende eenden te veroorzaken. Ik zoek een hoger antwoord, maar een déjà-écouté brengt me terug naar mijn aardse bestaan. Hoor ik daar niet dezelfde melodie die ik zonet achter mij heb gelaten? Ik weet wel dat het repertoire van Brusselse straatmuzikanten niet bijzonder breed is, maar dit gaat toch te ver. Op een paar honderd meter afstand van elkaar staan twee Roemenen hun accordeon te omarmen, waarschijnlijk van hetzelfde bouwjaar en merk, en alsof dat nog niet genoeg is, ook nog hetzelfde nummer te spelen. Ze lijken wel draaiorgeltjes in de vorm van kleine ongeschoren vijftigers die ’s morgens in Brussel worden uitgestrooid. Cultuur als bedelhand.
Het colloquium gaat over de plaats van cultuur binnen ontwikkelingssamenwerking. Enkele gerenommeerde sprekers breken er zich het hoofd over. Bertolt Brecht vatte het in zijn tijd samen met de woorden ‘Erst das Fressen, dann die Moral’. Met hongerige maag de zevende symfonie van Beethoven aanhoren is geen pretje. Maslow goot de primaire behoeften in een piramide waarin eten, drinken, slapen en seks – nou ja, voortplanting – de basis vormen. Maar we zijn toch ook geen koeien, merkt Gie Goris op, die de cineaste Marie-Clémence Paes uit Madagascar citeert. Een mens zonder cultuur is geen mens. Het is dus geen verhaal van of/of, maar van en/en.
Seydou Wane uit Senegal getuigt hoe cultuur onverwacht in zijn ontwikkelingsorganisatie is binnengesijpeld. De NGO is vooral gespecialiseerd in gezondheids- en economische projecten. Enkele jaren geleden geloofde Seydou zijn oren niet wanneer de bewoners van een dorp geen economische ondersteuning vroegen, maar culturele. Wáblief? Zang en dans was voor hen essentieel om zichzelf kenbaar te maken aan de buitenwereld. Daar sta je dan met al je theorieën. Hij dacht dat het om een grap ging, maar nee, het was bittere ernst. Cultuur vormde voor hen een prioriteit.
Volgens de Congolees Petna Ndaliko is mentale stabiliteit evenzeer een basisbehoefte. Om anderen te kunnen vertrouwen moet je eerst in jezelf geloven. En vertrouwen is dan weer een fundamentele bouwsteen voor een maatschappij. Kunst speelt daarbij een belangrijke rol. Hij geeft het voorbeeld van een vluchtelingenkamp waar voormalige kindsoldaten hun trauma’s verwerken door creatief te zijn. Ik vraag me af of hooligans hun energie ook zouden kunnen omzetten in kunst. De wereld zou ermee gediend zijn. Ik denk aan de Braziliaanse film Cidade de Deus waar straatboefjes uit de favela’s het tot steracteurs schoppen. We hunkeren toch allemaal naar erkenning? Cultuur als bindmiddel.
Jasper Walgrave citeert een westerse geldschieter die wel een artistiek project wilde financieren, maar die de dans die hij net had gezien toch niet Afrikaans genoeg vond. Cultuur als glijmiddel.
Of we cultuur nu met een kleine of een grote letter schrijven, of het een instrument voor of een doel van ontwikkeling moet zijn, daar zijn we nog niet helemaal uit. Wat wel een waarheid als een koe is, is dat ontwikkeling over emoties gaat. Maar waarom lezen we in ontwikkelingsplannen nooit iets over al die irrationele zaken die mensen bewegen en motiveren? De copycataccordeonisten, de eendjes met heldenstatus, de stiltes in het betoog van Petna Ndaliko die meer woorden oproepen dan vele toespraken samen, ze vullen m’n maag niet, maar maken me wel mens.
Abonneren op:
Posts (Atom)