zaterdag 3 april 2010

Gebeten door een junkie

Nog enkele meters te gaan. Zes treden beklimmen, een paar grijze stenen de kop indrukken, badge voor het big brother-oog, deur open en binnenglippen.

Op de trap zit een zwarte junkie, fles vuurwater in de hand. Woorden rollen uit zijn mond, als predikant voor een lege kerk. Junks zijn als honden: onberekenbaar. Ze kijken poeslief, maar voor je ’t weet bijten ze een stuk uit je kuit.

Even twijfel ik: neem ik de trap of loop ik een eindje om? Ach, het leven is aan de durvers, zonder emotie geen verhaal. Wanneer ik mijn voet op de eerste trede plaats draait de holbewoner zich naar me toe. Shit happens. Ik heb het aan m’n been.

De ochtend is nochtans goed begonnen. Moe ontwaakt – dochterlief had boze dromen en ik was de jager die de wolf moest vangen –, maar de slaap verdwijnt als sneeuw in de stralen van de zon. Op de trein droom ik weg achter de krant, laverend tussen Iran en de Kaukasus.

In Brussel aangekomen prop ik een paar oortjes in de oren. Fifteen minutes of music a day keeps stress far away. Op het ritme van pimpelende pianotonen huppelt een groepje schoolkinderen als reetjes voorbij.

Even verderop zwiept een spierbundel in groene outfit met een meterslang touw. Enkele seconden eerder was het nog strak tegen de haag gespannen. Een uit de kluiten gewassen volautomatische heggeschaar ligt uitgeput op de bank.

De bink loopt de trappen van de Kunstberg op om zijn creatie vanop een afstand te aanschouwen. Zijn koele blik verraadt geen likje emotie. Toch zie ik dat hij fier is over de strakke lijnen die de bloemenmassa omarmen.

Nog genietend van de deuntjes van Haydn, het aroma van ontluikende bloemenvelden en de warme stralen op m’n huid, sta ik plots oog in oog met de junk. Doe ik alsof ik hem niet zie? Te laat. Ik hoor hem vragen “Quelle heure est-il?”. Buiten hem en ik is er niemand in de buurt. Ik kijk op m’n uurwerk en antwoord: “Huit heures et demie”.

Wanneer ik een zucht wil slaan – het gevaar is geweken – hoor ik z’n stem achter me weerklinken. Ik draai me om en zie zijn blote tanden naar me blinken. Hij straalt alsof ik daarnet het uur in zijn rechteroor heb gefluisterd. “Quel joli accent!” roept hij me na.