donderdag 28 oktober 2010

Wii voor kunst en wetenschap

Vier intelligente heren nemen plaats aan een lange tafel. Twee sprekers, een moderator en tussen hen in een kunstenaar. Boven de wenkbrauwen ziet hij wit, onder de kin zwart. Met zijn grote bleke hand bedekt hij zijn gelaat.

De sprekers krijgen de opdracht om hun verlichte geesten te laten schijnen op het oeuvre van de kunstenaar. Vakkundig bespelen ze verschillende toonladders, toveren ze tijdgenoten uit hun hoed, voorlopers en tegenhangers. Ze ontsluieren hun grijze massa in de hoop een glimlach op het gezicht van de kunstenaar te zien verschijnen. Al doen ze zo hun best, de kunstenaar blijft onbewogen voor zich uit staren.

Eindelijk krijgt hij het woord. Ik zet me recht. Als een oude goederentrein komt de kunstenaar in beweging. Hij produceert klanken die uit een duistere holte ergens tussen het middenrif en de onderbuik vandaan lijken te komen. Hij kijkt voor zich uit, fronst de wenkbrauwen, alsof hij geen idee heeft waarover hij moet praten. De micro slaagt er niet in een helder woord tot bij het publiek te brengen. Het is een modderstroom waarin hier en daar flarden taal bovendrijven. Hij toont zijn tanden. Ik vermoed dat hij een komische anekdote vertelt.

De spreker die een minuut geleden nog een paar vragen voor de voeten van de kunstenaar had geworpen, staat op het punt vuur te vatten. Hij probeert zich te verbergen achter een stel handen, maar zijn voorhoofd verraadt zijn onrust. Hier is hij niet op voorbereid. Hij begrijpt geen jota van wat de kunstenaar zegt. Wat zal hij straks antwoorden? Ik denk aan een kraan waaruit plots bruine smurrie stroomt in plaats van zuiver water. Gebeurt dit bij je thuis, dan wacht je even, maar beeld je in dat je voor een publiek van hooggeplaatste Chinese bezoekers staat en moet aantonen dat het Belgische leidingwater perfect drinkbaar is. Wat doe je dan met het lege glas in de hand?

Als je het water lang genoeg laat lopen wordt het weer helder. Als je de kunstenaar lang genoeg laat spreken wordt hij verstaanbaar. Articuleert hij beter of stemt mijn gehoor zich af op de modderstroom? De helft van wat hij zegt kan ik ontcijferen, de andere vul ik zelf in. Uiteindelijk doet de inhoud er niet zoveel toe. We willen toch vooral de kunstenaar bespieden, zien hoe hij zijn hoofd krabt, hoe hij gniffelt bij een vraag uit het publiek. Het gaat om de sacrale sfeer, de ruimte te mogen delen met een uitzonderlijk talent.

De spreker herpakt zich. Hij pikt in op wat hij denkt te begrijpen en stelt nieuwe vragen aan de kunstenaar. Beide heren spelen een partijtje woordentennis. De ene bootst een opslag na en de andere klopt terug. Of het dezelfde bal is weet ik niet. Heeft Wii misschien een nieuwe toepassing gekregen voor gesprekken tussen wetenschappers en kunstenaars? Ik kijk naar de lege nis boven de hoofden van de heren. Ooit, toen de ruimte nog dienst deed als kapel, hield een heilige er de wacht. In die tijd sprak de priester de gelovigen nog toe in het Latijn. Of we dezelfde taal spreken doet er niet veel toe, als we elkaar maar begrijpen.

zaterdag 3 april 2010

Gebeten door een junkie

Nog enkele meters te gaan. Zes treden beklimmen, een paar grijze stenen de kop indrukken, badge voor het big brother-oog, deur open en binnenglippen.

Op de trap zit een zwarte junkie, fles vuurwater in de hand. Woorden rollen uit zijn mond, als predikant voor een lege kerk. Junks zijn als honden: onberekenbaar. Ze kijken poeslief, maar voor je ’t weet bijten ze een stuk uit je kuit.

Even twijfel ik: neem ik de trap of loop ik een eindje om? Ach, het leven is aan de durvers, zonder emotie geen verhaal. Wanneer ik mijn voet op de eerste trede plaats draait de holbewoner zich naar me toe. Shit happens. Ik heb het aan m’n been.

De ochtend is nochtans goed begonnen. Moe ontwaakt – dochterlief had boze dromen en ik was de jager die de wolf moest vangen –, maar de slaap verdwijnt als sneeuw in de stralen van de zon. Op de trein droom ik weg achter de krant, laverend tussen Iran en de Kaukasus.

In Brussel aangekomen prop ik een paar oortjes in de oren. Fifteen minutes of music a day keeps stress far away. Op het ritme van pimpelende pianotonen huppelt een groepje schoolkinderen als reetjes voorbij.

Even verderop zwiept een spierbundel in groene outfit met een meterslang touw. Enkele seconden eerder was het nog strak tegen de haag gespannen. Een uit de kluiten gewassen volautomatische heggeschaar ligt uitgeput op de bank.

De bink loopt de trappen van de Kunstberg op om zijn creatie vanop een afstand te aanschouwen. Zijn koele blik verraadt geen likje emotie. Toch zie ik dat hij fier is over de strakke lijnen die de bloemenmassa omarmen.

Nog genietend van de deuntjes van Haydn, het aroma van ontluikende bloemenvelden en de warme stralen op m’n huid, sta ik plots oog in oog met de junk. Doe ik alsof ik hem niet zie? Te laat. Ik hoor hem vragen “Quelle heure est-il?”. Buiten hem en ik is er niemand in de buurt. Ik kijk op m’n uurwerk en antwoord: “Huit heures et demie”.

Wanneer ik een zucht wil slaan – het gevaar is geweken – hoor ik z’n stem achter me weerklinken. Ik draai me om en zie zijn blote tanden naar me blinken. Hij straalt alsof ik daarnet het uur in zijn rechteroor heb gefluisterd. “Quel joli accent!” roept hij me na.

dinsdag 30 maart 2010

Brussel-Noord zwart/wit

Duim diep in de mond. Een opgedroogde traan aan z’n wang als stille getuige van een onbeantwoord verlangen. Buikje tegen rug van mama. Zusje handje vast. Mama, aapje en zusje de trap af. En ook nog koffer.

Ik aarzel: spreek ik mama aan en vraag haar of ik kan helpen met de koffer? Misschien schrikt ze of vreest ze dat ik haar koffer wil stelen. Mama is behendig en koffer lijkt niet te zwaar.

Een jonge vrouw neemt zusje in de armen en draagt haar de trappen af. Eerder zag ik de vrouw uit de trein stappen, alleen. Kent ze mama? Beneden aan de trap zet ze zusje neer en loopt verder. Neen, ze kennen elkaar niet.

Zusje weent niet in de armen van de vreemde vrouw, mama kijkt niet wantrouwig op, het lijkt de gewoonste zaak. Zwarte mama, zwart aapje, zwart zusje en zwart jonge vrouw.

zondag 21 maart 2010

Dit artikel gaat niet over porno

‘Dit is géén porno’ staat in zwangere letters boven het artikel. De eetjes van ‘geen’ dragen zelfs een kroontje. Die redacteurs toch. Ze passen sluwe technieken toe om de lezers aan hun letters te laten kleven.

Op het eerste zicht is er niets aan de hand. Bij het woord porno verschijnt gewoonlijk een parental advisory, maar aangezien het hier niét over porno gaat mogen de kindjes gerust meelezen. Het lijkt een eenvoudige negatie, zoals in de wiskunde. 1 ≠ 2 en daarmee is de kous af.

Taal is echter geen wiskunde. Deze uitspraak is toevallig ook een negatie. Wanneer we beweren dat taal geen wiskunde is linken we taal toch aan wiskunde, zelfs al zeggen we dat ze niet gelijk zijn. Er bestaat een relatie tussen beide, anders zouden we ze niet met elkaar vergelijken. We zeggen bijvoorbeeld niet ‘taal is geen badschuim’ omdat er nu eenmaal geen logisch verband tussen de twee is.

Wat gebeurt er in ons hoofd wanneer we ‘Dit is géén porno’ lezen? Onze hersenen maken razendsnel verbindingen. Neuronen schieten uit de startblokken en geven in ijltempo het woord porno als een estafettestokje door. Meteen veren allerlei associaties recht. De fabriek draait op volle toeren. “Hola!” roep je uit. “Valse start! Allen terug naar jullie plaatsen. Er staat wel degelijk ‘géén’ hé. Niet gezien misschien?” Maak dat je hersenen maar eens wijs. De neuronen staan al lang te zweten aan de finish, met een leger van prikkels aan hun zijde.

Waarom we ontkenningen gebruiken? Omdat we sluwe profiteurs zijn. We houden ons zogezegd afzijdig en staan braaf aan de zijlijn, maar gaan wel met de voordelen lopen. We zeggen mooi dat het niét over porno gaat, maar ondertussen is de aandacht bij de lezers wel vlijmscherp. Ofwel zijn we roekeloze idioten, ons niet bewust van het grote gevaar dat naar ons loert. Neem het voorbeeld van een politicus die zegt “ik ben géén leugenaar”. Geloof je wat die zegt? Hoe harder hij roept, hoe meer twijfels hij zaait. Het woord leugenaar kerft immers veel diepere groeven dan het zwakkere ‘geen’.

Let dus alsjeblieft op als je nog eens een ontkenning tegen het lijf loopt of er zelf één wil gebruiken. En voor al die neuronen die tijdens het lezen van dit artikel de wildste associaties tevoorschijn hebben getoverd: ik zei toch dat het niet over porno zou gaan.

dinsdag 2 februari 2010

Mobiele ogen

Met z’n tweeën snoezen ze arm in arm de Kunstberg af. Jong stel op citytrip naar Brussel, veertien dagen voor Valentijn.
Net of de liefde een spel speelt: dezelfde kleur van jas, identiek brilmontuur, verstrengelde sjaal…
Voor het muziekinstrumentenmuseum houden hun benen halt. De ene arm voor eeuwig aan die van de andere verankerd. In de nog vrije hand houden ze, elk apart, een oogje vast – dat ook dienst doet als oortje, maar nu even niet.
Met een knip staan de twee identieke plaatjes erop: nee, niet de naar de keel grijpende art-nouveaugevel van het museum, wel het grijze gewelf van het congresgebouw.
Zo nemen ze de stad in zich op: met parallelle uitwendige ogen – dat geeft dieptezicht. De controle over de vier kijkers op hun hoofd is immers overgenomen door de inwendige lavastromen waartegen zelfs geen muziekgevel bestand is.