Daar, beneden aan de trappen, in de lommerte van de gang. Een losgelaten horde pendelaars in topjes, ruitjeshemden en flipflopsandalen glippen als palingen langs hem heen. Ik neem een foto. Op de afdruk glimmen de jaarringen op zijn voorhoofd, de rode pluisjes op zijn wangen. Achter hem een afgeleefde muur. De rest is mensenwaas.
Die ochtend heeft hij een bad genomen. Zich geschoren. Het gladgestreken witte hemd aangetrokken. Een grijze broek met rechte vouw. Een vest die hij zowel bij het ontluiken van de bloesems als het neerdalen van de bladeren van stal haalt. Na het ontbijt is hij op de bus gestapt. Beter vroeg vertrekken, je weet maar nooit. Vanachter het raampje ziet hij de huizen naar elkaar toegroeien, bomen de aftocht blazen, mensen kleur krijgen. Een uur te vroeg komt hij toe.
Hij kijkt naar de voorbijgangers. Ze laten geen sporen na. Dat hoeft niet meer. Morgen staat hij er opnieuw. Of was het gisteren. Ik vergeet het steeds.
woensdag 27 april 2011
Abonneren op:
Posts (Atom)