Op de trein. Schuin tegenover mij zit een oude vrouw die ondanks de verstreken jaren nog niets van haar glans is verloren. Naast de vrouw een oude man. Ze geeft hem een stuk fruit. De man draait zich naar de vrouw toe en raakt haar schouder aan. 'Ik heb liefst een appel', zegt hij. 'Die heb ik niet bij', antwoordt zij streng. Is het omdat de hele trein meeluistert of stoort ze zich aan de vraag van haar man? Ze geeft hem een mandarijntje. De man eet rustig zijn verworven vrucht op. De vrouw kijkt sereen voor zich uit, zoals het hoort op de trein.
Wat is dat toch met die appel? Ik reis twintig jaar in de tijd. Buiten is het al donker. De kachel brandt, TV staat aan. Mijn vader in de zetel, de voeten op het salontafeltje. ‘Schil jij een appel?’, vraagt hij aan mijn moeder. Ze gaat naar de keuken, haalt er twee appels, een mesje en een stukje keukenrol om de schil en het klokhuis op te leggen. Ze snijdt de appel in schijfjes. Mijn zus en ik genieten mee, want ook wij krijgen een stukje. Wij staan achter de coulissen en gluren door het gordijn. Mijn vader en moeder spelen de hoofdrol.
De man op de trein, mijn vader in de zetel, wanneer de appel in beeld komt worden ze hulpeloos. Alsof de moederborst verschijnt. Dan kunnen ze enkel nog hun snaveltje openen en ontvangen. Mannen zijn bang van appels, niet in staat eigenhandig de vrucht te ontbloten tot op het vlees. Adam lag wekenlang naar de appel te loeren, maar hij durfde geen vinger uit te steken. Eva moest het doen.
Mijn dochtertje eet graag fruit. Ze leert nu de juiste woordjes voor de verschillende soorten. Als ze de naam niet kent zegt ze 'appel', alsof alle vruchten een afgeleide zijn van die ene oervrucht.
vrijdag 28 januari 2011
Abonneren op:
Posts (Atom)